Ons Genootschap is meer dan een willekeurige groep mensen die
regelmatig bij elkaar komt. We komen samen omdat we geloven dat, wanneer
we in de Stille Samenkomst in de Geest verenigd zijn, we in staat zijn
tot meer helderheid van visie dan mogelijk is voor ons als individuen.
Gedurende
de geschiedenis van het Religieus Genootschap der Vrienden hebben we
ervaren dat het voor ieder van ons mogelijk is op wat voor tijdstip in
het leven dan ook, een sterke, innerlijke roeping te voelen om een
bepaalde taak of dienst uit te voeren. Deze roeping wordt gekenmerkt
door een gevoel door God geroepen te zijn en dat het geboden is om op
grond daarvan te handelen.
Al heel vroeg in het leven van ons
Genootschap werd duidelijk dat een minimale vorm van structuur en gezag
nodig zijn om de authenticiteit van een roeping te testen. Uit de
wereldgeschiedenis kennen we maar al te goed het gevaar dat er in naam
van God wordt gehandeld zonder dat die roeping wordt getoetst.
Vrienden
die zich geroepen voelen om iets onder de morele of financiële
verantwoorde- lijkheid van ons Genootschap te doen, wordt gevraagd dit
ter beoordeling voor te leggen aan hun lokale groep. Dit is een
uitdrukking van wederzijdse verplichtingen: die van de Vriend om de
roeping te toetsen aan de plaatselijke groep en die van de groep om
samen Gods leiding te zoeken en tot een besluit te komen. Een echte
roeping is een gave Gods. De Vriend die geroepen is weet door een
innerlijke ervaring dat er iets is dat de Geest van hem of haar
verlangt, hoe vreemd en hoe onzeker dat vanuit onze menselijke
waarneming eerst mag lijken. Wanneer de roeping aan de plaatselijke
groep wordt voorgelegd is er gelegenheid tot het stellen van vragen en
voor verdere verheldering. Terwijl de roeping door de groep overwogen
wordt, is het de gewoonte dat de Vriend die zich geroepen voelt zich
terugtrekt uit de beraadslaging.
Als de roeping erkend wordt door de
groep, krijgt de Vriend die zich geroepen voelt een bevestiging in de
vorm van een ‘Minuut’, waarmee de roeping voorgelegd kan worden aan
andere Quaker organisaties waar dat nodig is. Acties, getuigenissen of
projecten mogen immers alleen uitgevoerd worden in naam van de Quakers
met toestemming van de plaat- selijke groep of Jaarvergadering waarvan
de Vriend lid is.
Want mijn waarde Vrienden, wij zijn niet geroepen om onszelf te
dienen en onze eigen zin en wil te volgen, maar om de Heer te dienen,
zijn wil onderworpen te zijn en hem in zijn Licht na te volgen. Elizabeth Hendriks, 1683.
In: De Oude Waarheyd Ontdekt, Rotterdam, 1684, blz. 535
Toen besefte ik opnieuw de betekenis van de drie woorden ‘Uw wil geschiede’, die me laatst op een meeting als een voor mij nieuwe goddelijke waarheid werd geopenbaard; niet passief gedacht, maar actief; niet het fatalistische “ja, ik moet het leven aanvaarden zoals het is, ik kan er tóch niets aan doen’, maar bereid zijn om alles te doen wat God van je vraagt, in ruil voor alles, wat Hij je schenkt.
Laura van der Hoek, 1936
Ook wie bereid is het Licht in alle opzichten te volgen, kan
tastend zijn weg moeten gaan. Niet omdat het Licht zelf onzeker is, maar
omdat diegene nog niet voldoende geoefend is in het ontvangen van het
Licht.
Dina van Dalfsen, 1936.
Het laboratorium waarin de Quaker experimenteert is
het leven van alledag. In driehonderd jaar hebben Vrienden hun geloof
in het innerlijk Licht getest en bewezen gezien.
Quaker zijn betekent
niet alleen mystiek opgaan in God, maar betekent in het dagelijks leven
verantwoordelijkheid voelen voor alle eisen die de Bergrede ons stelt.
Manfred Pollatz, 1936, overgenomen uit Der Quaeker, mei 1975.
Het Quakerisme is een vorm, een uiting van Christelijk
geloofsleven, die het verstaan van gees- telijke opdrachten haast
onbelemmerd mogelijk maakt. Ik zeg ‘haast’ omdat wij toch altijd tot op
zekere hoogte onszelf in de weg staan, er zelden in slagen ons geheel
over te geven.
Als dat eens het geval was dan zouden wij werkelijk de bergen der onoverkomelijkheden kunnen verzetten.
Wij schijnen een enkele keer daarin te kunnen slagen en dan beseffen wij hoezeer overgave en gehoorzaamheid, stil zijn en luisterend vermogen onmisbaar zijn om God in ons te laten werken.
Jim Lieftinck, 1938.
Het komt voor dat mensen zich verbeelden iets te horen wat achteraf niet de stem van God blijkt geweest te zijn. Het gevaar van dit subjectivisme is het grootst bij de enkeling. Daarom hebben wij Vrienden dan ook de mooie controle van het groepsleven. Daardoor blijft er geen plaats voor individuele eigenwil.
Karl Heinz Pollatz, 1939.
In onze wijdingssamenkomst leren we begrijpen dat een leven dat
waarlijk onder Gods leiding staat een leven moet zijn, eenvoudig en
geordend. Geordend van binnenuit.
Het leven van een Quaker groep komt
voort uit het gemeenschappelijke ervaren van Gods aanwezigheid in de
wijdingssamenkomst. Wij geloven dat die ervaringen van dezelfde aard
zijn als die welke in de Bijbel beschreven zijn. Dat betekent ook dat
net als toen ook aan ons een opdracht gegeven wordt die we moeten
uitvoeren in de wereld.
In de loop van de geschiedenis zijn er enkele sprekende voorbeelden geweest van Quakers die door hun roeping te volgen bijgedragen hebben tot veranderingen in het gehele maatschappe- lijke leven. Een daarvan is de strijd tegen de slavernij, die weer nauw verband hield met het vredesgetuigenis.
Alles tezamen genomen geloof ik dat wij vooral nuchter moeten blijven en beseffen dat het werk dat ons te doen staat niet noodzakelijkerwijs spectaculair hoeft te zijn. Het hoeft even-
min altijd juist in of samen met onze (kleine) Quaker groep gedaan te
worden om een teken te zijn van het leven van die groep.
Mien Schreuder, 1960.
Als we naar elkaar luisteren en in stilte kunnen horen waar de woorden vandaan komen,
weten we dat we hoe zeer onze wegen uiteen lopen, samen voort
kunnen gaan in een enkele richting terwijl we in onze woorden en in ons
leven de liefde van Christus verkondigen die uit gaat naar en aan het
werk is in het hart van ieder levend mens.
Piet Engelsman, geciteerd door Marianne Boelsma en Pieter Ketner, 1992
Ik realiseer me, al mijmerend in de trein naar huis, hoe traditie
en organisatie altijd een geweldig gevaar voor ons ‘geloven en handelen
uit ervaring’ vormen. Ook in ons Genootschap misbruiken we soms onze
traditie en organisatorische beperktheid om elkaars bevlogenheid de kop
in te drukken. Zijn we misschien bang om door bevlogenheid van anderen
geconfronteerd te worden met onze eigen geestelijke
zelfgenoegzaamheid?…..
Ik blijf hopen dat we samen als Vrienden in
een geloofsgemeenschap meer kunnen betekenen voor die wereld dan we elk
voor onszelf kunnen.
Hans Weening, 1993.
<== Vorige:3.4 – Getuigenissen
Volgende: 3.6 Quakers en hun visie op de Bijbel ==>