Een religie probeert de realiteit die onder het gewone leven ligt te bereiken: de unieke innerlijke ervaring die aanvoelt als genade, een niet uit te drukken waarheid. Door de
tijd heen hebben kerken geworsteld om mensen te helpen om dat buitengewone in het gewone te herkennen, of zoals Quakers het zeggen: dat van God te vinden in hun dage- lijkse leven. Die beleving en herkenning proberen veel kerken op te roepen door bepaalde omstandigheden te scheppen. In religieuze taal worden deze uiterlijke woor-den, symbo- len en handelingen, die tekenen zijn van een innerlijke ervaring of genade, ‘sacramenten’ genoemd.
De Quakertraditie kent geen uiterlijke sacramenten. Voor de meeste kerken zijn de sa- cramenten wezenlijk verbonden met de geloofsbeleving van hun leden. Zo zijn doop en de eucharistie of avondmaalsviering van oudsher door de kerken opgevat als exclusieve tekenen van de vereniging van Christus met de gemeenschap van gelovigen: de kerk. De elementen van water, brood en/of wijn zijn onlosmakelijk onderdeel van die vieringen. Quakers zijn een andere weg gegaan. Quakers zeggen niet dat de viering van de sacramen- ten verkeerd is, wel menen zij dat die viering niet essentieel is voor een oprecht discipel- schap van Jezus en het ervaren van Gods nabij-zijn.
Quakers hebben er moeite mee als het sacrament als voorwaarde wordt gesteld voor het volledig deelnemen aan de geloofsgemeenschap. Zij vinden dat de werkelijkheid van Gods aanwezigheid ervaren kan worden zonder die uiterlijke tekenen. Zij willen die aanwezig- heid ervaren in een stil wachten en hun diepste mystieke beleving met anderen delen als een gemeenschap in Gods Geest. De Geest die ons aanspoort te leven voor een wereld waarin vrede en gerechtigheid geweldloos werkelijkheid worden. Zo is het hele leven sacrament.
Het begin van de Quakergeloofsgemeenschap ligt in het verlangen van de aanwezigen naar de vertrouwelijke omgang met God (Psalm 25:14) en het geloof dat in ieder mens het vermogen schuilt om gehoor te geven aan Gods opdracht het goede te kennen en te doen, zoals Jezus van Nazareth ons dat heeft voorgeleefd.
Want het is geen uiterlijke zaak of uiterlijk doen dat baten
kan.(…) Nee, o nee: het is het verborgen leven, een verborgen tempel,
een verborgen dienst en dat in Gods tijd. Ja, het is een verborgen maan,
een verborgen avondmaal.
William Penn, 1677.
In: De Oude Waarheyd Ontdekt, Rotterdam, 1684, blz. 41.
Echt geloven (echte vroomheid, godsvrucht) beweegt mensen niet
zich van de wereld af te keren, maar maakt het hen mogelijk beter in de
wereld te leven en stimuleert hun pogingen de wereld te verbeteren.
William Penn, 1682, QF&P 21.17
De ideale daadkracht ontstaat pas, als ik de levende relatie voel
met de omringende wereld. Een gevoel van verbondenheid met al wat
leeft, dat in mij het besef wakker roept verant- woordelijk te zijn voor
het grote Leven, dat ik ook als mijn leven voel. Dit gevoel van relatie
is, althans in mij, niet altijd levend. Moet ik nu alle werk achterwege
laten en wachten tot die ervaring zich herhaalt? Neen, want het een
vloeit uit het andere voort. De moeilijkheid begint pas, als we die
relatie missen en onze taak niet meer duidelijk voor ogen staat.
Aad van Oosten, 1957
Het luisteren naar de stem in ons, het afsteken naar de diepte, het met niets durven wagen, zoals George Fox, die een zoeker was en alle uiterlijkheden als hulpmiddel, als niet ter zake doende afwees, dat vraagt van ons een bereidheid en toewijding die we als het ware elke dag moeten veroveren. Maar ieder mens die het grote moment van de ontmoeting en de overgave heeft gekend, weet waar Jan Luyken de dichter over sprak toen hij schreef:
Ik meende ook de Godheid woonde verre,
in enen troon, hoog boven de maan en sterre,
en hefte menigmaal mijn oog,
met diep verzuchten naar omhoog.
Maar toen gij u beliefde t’ openbaren, toen zag ik niets van boven nedervaren,
maar in de grond van mijn gemoed,
daar werd het lieflijk en zoet,
daar kwaamt gij uit der diepte uitwaarts dringen en als een bron mijn dorstig hart bespringen, zodat ik u o God bevond, te zijn
den grond van mijnen grond.
( Jan Luyken 1649 – 1712)
Die ontdekking dat na het afstropen van uiterlijkheden iets heel bijzonders als cel, als kern geboren wordt en dat er niemand buiten jezelf en dat van God nodig is, dat is een kernpunt. Miep Lieftinck, 1982.
Om een goed begrip te krijgen van Quakers met betrekking tot de
sacramenten is het zinvol een blik op de geschiedenis van de Quakers te
werpen. De eerste Quakers vonden elkaar niet in een nieuwe interpretatie
van de sacramenten of het kerk-zijn in ecclesiologische zin, maar in de
existentiële geloofservaring en het getuigenis van Gods verbond met
mensen, de herkenning van zijn vernieuwende geest in Jezus. Tussen de
andere christenen willen Quakers een beschei- den weg zoeken zonder de
uiterlijke zekerheden van dogma’s en sacramenten. Daar waar instituties,
rituelen, vormen van exclusiviteit en machtsstructuren in de gevestigde
kerken belemmeringen gingen vormen voor een persoonlijke
geloofservaring, kozen Quakers voor een ingetogen, gezamenlijk in
stilte, wachten op God, zonder orde van dienst. Zonder voorganger of
ambtsdrager, zonder gemeentezang, zonder formuliergebeden en zonder
sacramenten.
Het begin van de geloofsgemeenschap ligt niet bij de
sacramenten als heilsinstellingen of sym- bolen, maar bij het diepe
verlangen naar en de ervaring van de gemeenschap, de verborgen omgang
met God.
Als wij zeggen dat de Quakers de sacramenten van doop en
avondmaal kennen in hun inner- lijke betekenis dan verwijst dit naar de
ervaring van vernieuwing en gemeenschap in Gods Geest als een
onbemiddeld gebeuren. Zij hebben dat niet naar de letter uit het
evangelie leren kennen, maar in hun persoonlijk leven en in de gemeente
(geloofsgemeenschap) in een levend getuigenis ervaren. Zonder de waarde
van de verschillende tekenen zoals die voor vele chris- tenen
onverbrekelijk met hun geloof verbonden zijn te ontkennen, vinden
Quakers elkaar in een geloofsbeleving die zich onthoudt van rituelen die
vóór de geloofservaring uit kunnen gaan of deze in een onbedoelde
veruiterlijking gevangen zouden kunnen houden. In het breken en eten van
brood kan na het laatste avondmaal dat Jezus met zijn discipelen had
altijd het per- spectief liggen van het herstel van de gemeenschap van
God met de mens en de gemeenschap van mensen onderling (communio). De
tafel waaraan de mensen aanzitten en hun dagelijks brood nuttigen wordt
ook de ‘tafel des Heren’ als zij brood breken en (wijn) drinken te
zijner gedachtenis. De Quakers hebben gebroken met de kerkelijke
gewoonte om de ‘tafel des Heren’ te beperken tot een rituele c.q. sacrale exclusiviteit en/of de verplichting van een wekelijkse of jaarlijkse deelname.
Over
het ambt zegt een Quaker geschrift uit 1944: ‘Quakers wilden dat iedere
stap en tussen- station van zaligheid en eredienst een levend proces
waren. Zij zijn beducht voor formules die een verondersteld heilig
effect hebben. Zij hoeden er zich voor formele ambtsdragers te hebben
die tot een speciale klasse behoren en geacht worden over bijzondere
krachten te beschikken die anderen missen’ (Rufus Jones, geciteerd door
Gerald Hibbert in “Friends and the Sacra- ments”. Dit laatste geeft aan
waarom Quakers het ambt niet kennen. Er is sprake van een volledig
priesterschap der gelovigen. Het is de logische consequentie van de
afwezigheid van de uiterlijke sacramenten. De samenkomsten vinden dan
ook plaats op basis van dit ‘priester- schap’ van de gelovigen en in
volledige gelijkwaardigheid van ieder om daaraan uitdrukking te geven.
Uit: Reactie Nederlandse Jaarvergadering op het rapport ‘Doop, Avondmaal en Ambt’ (BEM-rapport) van de Wereldraad van Kerken, 1985.
<== Vorige: 3.8 Houding ten aanzien van geloofsbelijdenissen
Volgende: 3.10 Oecumenische samenwerking ==>