door webQuakers | mrt 31, 2022 | Geloven en werken
Een religie probeert de realiteit die onder het gewone leven ligt te bereiken: de unieke innerlijke ervaring die aanvoelt als genade, een niet uit te drukken waarheid. Door de
tijd heen hebben kerken geworsteld om mensen te helpen om dat buitengewone in het gewone te herkennen, of zoals Quakers het zeggen: dat van God te vinden in hun dage- lijkse leven. Die beleving en herkenning proberen veel kerken op te roepen door bepaalde omstandigheden te scheppen. In religieuze taal worden deze uiterlijke woor-den, symbo- len en handelingen, die tekenen zijn van een innerlijke ervaring of genade, ‘sacramenten’ genoemd.
De Quakertraditie kent geen uiterlijke sacramenten. Voor
de meeste kerken zijn de sa- cramenten wezenlijk verbonden met de
geloofsbeleving van hun leden. Zo zijn doop en de eucharistie of
avondmaalsviering van oudsher door de kerken opgevat als exclusieve
tekenen van de vereniging van Christus met de gemeenschap van gelovigen:
de kerk. De elementen van water, brood en/of wijn zijn onlosmakelijk
onderdeel van die vieringen. Quakers zijn een andere weg gegaan. Quakers
zeggen niet dat de viering van de sacramen- ten verkeerd is, wel menen
zij dat die viering niet essentieel is voor een oprecht discipel- schap
van Jezus en het ervaren van Gods nabij-zijn.
Quakers hebben er moeite mee als het sacrament als
voorwaarde wordt gesteld voor het volledig deelnemen aan de
geloofsgemeenschap. Zij vinden dat de werkelijkheid van Gods
aanwezigheid ervaren kan worden zonder die uiterlijke tekenen. Zij
willen die aanwezig- heid ervaren in een stil wachten en hun diepste
mystieke beleving met anderen delen als een gemeenschap in Gods Geest.
De Geest die ons aanspoort te leven voor een wereld waarin vrede en
gerechtigheid geweldloos werkelijkheid worden. Zo is het hele leven
sacrament.
Het begin van de Quakergeloofsgemeenschap ligt in het verlangen van
de aanwezigen naar de vertrouwelijke omgang met God (Psalm 25:14) en het
geloof dat in ieder mens het vermogen schuilt om gehoor te geven aan
Gods opdracht het goede te kennen en te doen, zoals Jezus van Nazareth
ons dat heeft voorgeleefd.
Want het is geen uiterlijke zaak of uiterlijk doen dat baten
kan.(…) Nee, o nee: het is het verborgen leven, een verborgen tempel,
een verborgen dienst en dat in Gods tijd. Ja, het is een verborgen maan,
een verborgen avondmaal.
William Penn, 1677.
In: De Oude Waarheyd Ontdekt, Rotterdam, 1684, blz. 41.
Echt geloven (echte vroomheid, godsvrucht) beweegt mensen niet
zich van de wereld af te keren, maar maakt het hen mogelijk beter in de
wereld te leven en stimuleert hun pogingen de wereld te verbeteren.
William Penn, 1682, QF&P 21.17
De ideale daadkracht ontstaat pas, als ik de levende relatie voel
met de omringende wereld. Een gevoel van verbondenheid met al wat
leeft, dat in mij het besef wakker roept verant- woordelijk te zijn voor
het grote Leven, dat ik ook als mijn leven voel. Dit gevoel van relatie
is, althans in mij, niet altijd levend. Moet ik nu alle werk achterwege
laten en wachten tot die ervaring zich herhaalt? Neen, want het een
vloeit uit het andere voort. De moeilijkheid begint pas, als we die
relatie missen en onze taak niet meer duidelijk voor ogen staat.
Aad van Oosten, 1957
Het luisteren naar de stem in ons, het afsteken naar de diepte,
het met niets durven wagen, zoals George Fox, die een zoeker was en alle
uiterlijkheden als hulpmiddel, als niet ter zake doende afwees, dat
vraagt van ons een bereidheid en toewijding die we als het ware elke dag
moeten veroveren. Maar ieder mens die het grote moment van de
ontmoeting en de overgave heeft gekend, weet waar Jan Luyken de dichter over sprak toen hij schreef:
Ik meende ook de Godheid woonde verre,
in enen troon, hoog boven de maan en sterre,
en hefte menigmaal mijn oog,
met diep verzuchten naar omhoog.
Maar toen gij u beliefde t’ openbaren, toen zag ik niets van boven nedervaren,
maar in de grond van mijn gemoed,
daar werd het lieflijk en zoet,
daar kwaamt gij uit der diepte uitwaarts dringen en als een bron mijn dorstig hart bespringen, zodat ik u o God bevond, te zijn
den grond van mijnen grond.
( Jan Luyken 1649 – 1712)
Die ontdekking dat na het afstropen van uiterlijkheden iets heel
bijzonders als cel, als kern geboren wordt en dat er niemand buiten
jezelf en dat van God nodig is, dat is een kernpunt. Miep Lieftinck, 1982.
Om een goed begrip te krijgen van Quakers met betrekking tot de
sacramenten is het zinvol een blik op de geschiedenis van de Quakers te
werpen. De eerste Quakers vonden elkaar niet in een nieuwe interpretatie
van de sacramenten of het kerk-zijn in ecclesiologische zin, maar in de
existentiële geloofservaring en het getuigenis van Gods verbond met
mensen, de herkenning van zijn vernieuwende geest in Jezus. Tussen de
andere christenen willen Quakers een beschei- den weg zoeken zonder de
uiterlijke zekerheden van dogma’s en sacramenten. Daar waar instituties,
rituelen, vormen van exclusiviteit en machtsstructuren in de gevestigde
kerken belemmeringen gingen vormen voor een persoonlijke
geloofservaring, kozen Quakers voor een ingetogen, gezamenlijk in
stilte, wachten op God, zonder orde van dienst. Zonder voorganger of
ambtsdrager, zonder gemeentezang, zonder formuliergebeden en zonder
sacramenten.
Het begin van de geloofsgemeenschap ligt niet bij de
sacramenten als heilsinstellingen of sym- bolen, maar bij het diepe
verlangen naar en de ervaring van de gemeenschap, de verborgen omgang
met God.
Als wij zeggen dat de Quakers de sacramenten van doop en
avondmaal kennen in hun inner- lijke betekenis dan verwijst dit naar de
ervaring van vernieuwing en gemeenschap in Gods Geest als een
onbemiddeld gebeuren. Zij hebben dat niet naar de letter uit het
evangelie leren kennen, maar in hun persoonlijk leven en in de gemeente
(geloofsgemeenschap) in een levend getuigenis ervaren. Zonder de waarde
van de verschillende tekenen zoals die voor vele chris- tenen
onverbrekelijk met hun geloof verbonden zijn te ontkennen, vinden
Quakers elkaar in een geloofsbeleving die zich onthoudt van rituelen die
vóór de geloofservaring uit kunnen gaan of deze in een onbedoelde
veruiterlijking gevangen zouden kunnen houden. In het breken en eten van
brood kan na het laatste avondmaal dat Jezus met zijn discipelen had
altijd het per- spectief liggen van het herstel van de gemeenschap van
God met de mens en de gemeenschap van mensen onderling (communio). De
tafel waaraan de mensen aanzitten en hun dagelijks brood nuttigen wordt
ook de ‘tafel des Heren’ als zij brood breken en (wijn) drinken te
zijner gedachtenis. De Quakers hebben gebroken met de kerkelijke
gewoonte om de ‘tafel des Heren’ te beperken tot een rituele c.q. sacrale exclusiviteit en/of de verplichting van een wekelijkse of jaarlijkse deelname.
Over
het ambt zegt een Quaker geschrift uit 1944: ‘Quakers wilden dat iedere
stap en tussen- station van zaligheid en eredienst een levend proces
waren. Zij zijn beducht voor formules die een verondersteld heilig
effect hebben. Zij hoeden er zich voor formele ambtsdragers te hebben
die tot een speciale klasse behoren en geacht worden over bijzondere
krachten te beschikken die anderen missen’ (Rufus Jones, geciteerd door
Gerald Hibbert in “Friends and the Sacra- ments”. Dit laatste geeft aan
waarom Quakers het ambt niet kennen. Er is sprake van een volledig
priesterschap der gelovigen. Het is de logische consequentie van de
afwezigheid van de uiterlijke sacramenten. De samenkomsten vinden dan
ook plaats op basis van dit ‘priester- schap’ van de gelovigen en in
volledige gelijkwaardigheid van ieder om daaraan uitdrukking te geven.
Uit: Reactie Nederlandse Jaarvergadering op het rapport ‘Doop, Avondmaal en Ambt’ (BEM-rapport) van de Wereldraad van Kerken, 1985.
Terug naar inhoudsopgave
<== Vorige: 3.8 Houding ten aanzien van geloofsbelijdenissen
Volgende: 3.10 Oecumenische samenwerking ==>
door webQuakers | mrt 28, 2022 | Geloven en werken
Van oudsher hebben mensen hun religieuze ervaringen en opvattingen zowel mondeling als schriftelijk onder woorden gebracht en daarmee een bijdrage geleverd aan de vorming van geloofsgemeenschappen en hun geschiedenis. Ook zijn zulke teksten individuen tot steun geweest om hun weg in het leven te vinden.
Maar laten we niet vergeten dat woorden en geschriften slechts de
afspiegeling zijn van wat we als de essentie van geloven ervaren. Met de
menselijke taal beschikken we weliswaar over de mogelijkheid onze
gevoelens en ervaringen te ordenen en rationeel inzichtelijk te maken,
maar woorden kunnen mensen zowel verbinden als scheiden. Soms krijgen
zij een dwingend karakter in de vorm van leerstelligheden of een dogma,
daarbij onrecht doend aan het proces waarin waarheid zich ontvouwen kan.
De Quaker traditie getuigt van een zekere schroom voor “het laatste
woord”. Quakers willen afzien van de toe-eigening van een finale
waarheid zoals vastgelegd in dogma’s. Juist vanuit de persoonlijke
ervaringen ontstaat de verscheidenheid die karakteristiek is voor de
Quaker gemeenschap door de eeuwen heen. In de stilte, het zwijgen, wordt
de ruimte gevonden om als individu en gemeenschap de grond van ons
bestaan, God, Gods Licht, te zoeken en te ervaren.
Quakers zien het
belijden van geloof niet als leerstelligheid, maar als geleefd en
beleefd geloven. Zij willen openstaan voor voortgaande openbaring, nieuw
licht, zoals Jezus dat gedaan heeft.
Respect voor het uniek zijn van
ieder mens en “dat van God in ieder mens” verwijst naar de
onvervreemdbare eigen verantwoordelijkheid van ieder mens voor geloven
en werken.
En waarde Vrienden wees teder over de Waarheid Gods en over de
heilige naam des Heren die door ons beleden wordt opdat niet alleen een
belijdenis van de waarheid mag worden gemaakt door woorden, maar dat wij
mogen beleven hetgeen wij in woorden belijden: zulks dat het
onderscheid tussen ons en anderen niet alleen mag bestaan in woorden en
belijdenissen, maar dat ons leven en omgang onze belijdenis mag
versieren en kronen en dat het allervoornaamste onderscheid tussen ons
en hen mag bestaan in onze omgang en wandeling, zodat die tot anderen
mogen prediken en dat onze dagelijkse conversatie onze belijdenis
versieren en onze woorden uitdrukken mag. Want dat is hetgeen waarop de
Heer ziet; en niet op gedaante, noch wat beleden wordt, maar op hetgeen
beleefd wordt.
Stephen Crisp, 1674
Uit: “Een Zendbrief aan de Vrienden in Holland, Friesland, Embden, Holstein,
Hamburg, Dantzig, de Pfalz en elders”
In: De Oude Waarheyd Ontdekt, Rotterdam, 1684, blz. 129
Wij ervaren wanneer wij samenkomen met liefde in ons hart en de
oprechte wens om te trachten ons van het kleinmenselijke te ontdoen, dat
God ons dan veelal de kracht schenkt om elkaar daadwerkelijk te
steunen, te troosten en meer licht te geven, soms ook door een woord,
dat een van ons zich in oprechtheid gedrongen voelt te spreken.
We
stellen ons geenszins tegenover kerkgang of preek, maar voor ons
persoonlijk leven putten wij grote kracht uit deze stille, scheppende
gemeenschap met God, die ons in onze beste ogenblikken geschonken wordt.
Eerste vlugschrift van de Nederlandse Jaarvergadering, 1931.
Ons religieus leven is naar (van) buiten gezien zeer eenvoudig, en vraagt daarom van ons
een
voortdurend bewust zijn van God. Dat is zeker voor vele mensen
moeilijk. Maar wij, wij Vrienden als groep en als individu moeten meer
en meer trachten minder zelfbewust te worden, maar bescheiden naar
anderen zien en vooral moeten wij nooit vergeten dat het niet onze
boodschap is maar die van God.
Karl Heinz Pollatz, 1939.
Godsdienstig streven dat tot handelen leidt heeft zijn wortels in
overtuiging, ons door inzicht geopenbaard en waaraan onwrikbaar wordt
vastgehouden. Dat noemen we gewoonlijk “geloof ”. Dat komt op de eerste
plaats. ‘Het geloof nu is de zekerheid der dingen die men hoopt en het
bewijs der dingen die men niet ziet’ (Hebr. 11:1)
Het ware geloof wordt gekenmerkt door zijn duurzame aard, geboren
uit een persoonlijke ervaring van het bestaan van de levende God, hoe
onvolkomen en beperkt dat inzicht ook moge wezen. Voor ons allen is het
zowel onvolmaakt als beperkt in zijn zuiverheid.
Het ware geloof
noopt ons te streven naar verdieping van ons inzicht en versterking van
onze overtuiging. Hierop is veelal ons gebed gericht, in onze
binnenkamer zowel als samen met anderen in onze openbare eredienst.
Beide vormen van aanbidding hebben hun betekenis in het leven van de
meesten onzer.Frank Blackwell, 1983.
Elke omschrijving schiet tekort; de belevenis blijft primair en onaantastbaar.Eg van Meer, 1986.
De eerste te beantwoorden vraag is: ‘Wat geloven Quakers over
geloof?’ Quakers zien Christen-zijn niet als een verzameling
leerstellingen of traditionele gebruiken, maar in essentie als een
ervaring en een levensweg gebaseerd op die ervaring. Het centrale doel
van de vroege Vrienden in het midden-zeventiende eeuwse Engeland was de
Kerk terug te brengen van
een christendom van ideeën (die zij ‘noties’ noemden) en
uiterlijke vormen naar een levende ervaring die tot uiting komt in een
levenswijze. Zij betoogden ook dat de mogelijkheid van die ervaring
openstond voor iedereen en niet alleen voor een uitverkoren, een
bevoorrechte kleine groep. Geloofsbelijdenissen zijn een poging om
ervaring te formuleren en te beschrijven, terwijl rituelen een poging
zijn om de wijze waarop ervaring gecommuniceerd kan worden vast te
leggen. Het is gemakkelijk, zelfs al te gemakkelijk, te veronderstellen
dat onze woorden Gods Woord zijn.
William Oats, 1990
In: This We Can Say – Australian Quaker Life, Faith and Thought, 1.65, 2004
De nieuwe betekenis van ‘geloven’ werd voor mij geformuleerd
tijdens een internationale vredeskerkbijeenkomst waar ik was namens de
Jaarvergadering: iemand beantwoordde mijn vraag wat ‘geloven’ eigenlijk
inhield met: ‘vertrouwen’. Geloven is vertrouwen op God, op
de beschikbaarheid van goddelijke leiding!, combineerde ik. Daarmee viel dat begrip uit de Quakerliteratuur op zijn plaats. Wim Nusselder, 1996
Het opschrijven in een paar regels van wat ik nu eigenlijk vind
en geloof bleek voor mij een enorme opgave. Maar uiteindelijk kwam er
het navolgende uit: Vragen als “waar kom ik vandaan en waar wil ik naar
toe?” en “Wat is de zin van alles?” behoren tot de diepste menselijke
vragen. De oorzaak en de zin van het bestaan kun je door een bijzondere
inspiratie direct in jezelf ervaren. Het gaat om een innerlijke gids
waardoor het goede zich aan je openbaart. Erik Hummels, 2001.
Terug naar inhoudsopgave
<== Vorige: 3.7 Quakers en Jezus
Volgende: 3.9 Houding ten aanzien van sacramenten ==>
door webQuakers | mrt 28, 2022 | Geloven en werken
Omdat Quakers een ondogmatische geloofsgemeenschap vormen, is de
verwoording van de betekenis die Jezus in het persoonlijk leven van
Quakers inneemt zeer verscheiden.
De betekenis van Jezus van Nazareth
wordt in Quakerkringen aangegeven met uiteenlopende theologische
noties. George Fox zei: “Christus zegt dit en de apostelen zeggen dit,
maar wat kan jij zeggen? Ben jij een kind van het Licht en heb jij in
het Licht gewandeld? En wat je zegt is dat een ingeving van God?” [1]
Daarmee wil hij zeggen dat geloven niet gegrondvest is op het nazeggen
van woorden of godsdienstige teksten, maar dat het Bijbelse verhaal over
Jezus pas tot zijn recht komt als wij daarover kunnen spreken vanuit
het inwaartse Licht. In de Quakertraditie streven wij ernaar de
aanmaning “Wees spaarzaam met je woorden”[2]
ter harte te nemen. Als onze woordenstroom tot staan komt zwijgt de
oude wereld en kan de nieuwe wereld geboren worden. De Quaker traditie
maakt ons<\p>
duidelijk dat de mystieke ervaring in de
stilte ons niet alleen tot hoorders van het woord gaat maken maar ons
ook er toe kan brengen ons ernaar te gedragen [3].
Of met de woorden van William Penn: ‘Ware heiligheid keert mensen niet
van de wereld af, maar stelt ze in staat daarin een beter leven te
leiden en wekt hen op pogingen te ondernemen deze te verbeteren.’[4]
Het verhaal van Jezus’ leven wijst een weg hoe wij God in ons leven
kunnen verstaan en antwoorden. Wij proberen zijn voorbeeld steeds voor
ogen te houden. Zijn leer wordt voor ons het kernachtigst samengevat in
Mattheüs 5 en 6 – de Bergrede.
In Mattheüs 18:20 lezen we:
‘Want daar waar twee of drie mensen in mijn naam bij elkaar zijn, ben ik zelf in hun midden’ (Statenvertaling).
En in Johannes 15:13-17:
‘Mijn opdracht aan jullie is: heb elkaar
lief, zoals ik jullie heb liefgehad. Je kunt je vrienden niet méér
liefhebben dan wanneer je je leven voor hen geeft. En jullie zijn mijn
vrienden, als je doet wat ik je opdraag. Ik noem jullie niet langer
knechten, want een knecht weet niet wat zijn heer doet. Nee, ik noem
jullie vrienden, omdat ik jullie alles heb bekend gemaakt wat ik van
mijn Vader gehoord heb. Jullie hebben niet mij, maar ik heb jullie
uitgekozen, en ik heb jullie opgedragen erop uit te gaan.
Jullie moeten vrucht dragen en je opbrengst aan vruchten niet verloren laten gaan.’
Ik heb jullie mijn Vrienden genoemd. Van wie zijn wij dus
eigenlijk als Vrienden vrienden? Zijn wij altijd Zijn Vrienden? Nee,
kennelijk alleen zolang wij vanuit dat medeweten (ik heb jullie alles
bekend gemaakt, weet dus wat je doet) proberen te doen wat Hij ons
opdraagt en voorleeft: God lief te hebben boven alles en onze naaste als onszelf.
Kees Nieuwerth, 1986
Want de geboorte van Jezus is geen nuchter feit.
Laten wij toch beseffen
dat de Schrijvers van de kerstverhalen zo overtuigd waren van het
wonderbare, het eenmalige van Jezus, dat zij zijn geboorte niet anders
konden zien dan als een wonder en dat zij in hun eenvoud het Wonder dat
Jezus heet in stoffelijke en zichtbare beelden
beschreven en zich ermee omringden omdat zij voor de geestelijke
werkelijkheid van God in Jezus geen woorden wisten.
Anton Kalff, 1988
Kerstfeest is en blijft een ingewikkeld feest. Het roept bij veel
mensen tegenstrijdige gevoelens op….Misschien symboliseert het
kerstverhaal een oerdroom van mensen. In gedachten zien we de kerststal.
In de stal wordt een kind geboren. De meeste kinderen die in deze
nacht ter wereld komen, zullen neergelegd worden in een voerbak, een
sinaasappelkistje of op wat bananenbladeren in een hut. Dat merkt het
kind niet, het slaapt en droomt toch wel. Maar ieder mensenkind dat
geboren wordt vervult onze ziel met hoop. En het herinnert ons aan het
kind dat wij waren, dat wij zijn.
…Dromen maken ons weerbaar tegen het kwaad in de wereld. Zo reëel en nuchter is de droom van kerstmis.
Henk Ubas, 1992
Dat de Schepping nochtans niet af is, komt omdat God de mens mede zelf de voltooiing in handen heeft gegeven,
zoals uit het door Jezus gegeven voorbeeld is af te leiden. Jezus is in
dit opzicht als een baken in zee en als een wijzer op je weg, de weg
naar Gods Koninkrijk, een koninkrijk waarin de ander anders is.
Henk Ubas, 1996
Wat mij inspireert en sterk vasthoudt, is de kracht van de
levende Geest, de universele Christus, die in alle mensen aanwezig is,
en die alle verschillen tussen religies overstijgt. Die kracht was
overduidelijk de inspiratie van de historische Jezus, en in die zin is
Jezus’ leer voor mij persoonlijk enorm belangrijk
Irene Visser, 2002.
Terug naar inhoudsopgave
<== Vorige: 3.6 Quakers en hun visie op de Bijbel
Volgende: 3.8 Houding ten aanzien van geloofsbelijdenissen ==>
door webQuakers | mrt 28, 2022 | Geen categorie
Gedurende de eerste 150 jaar van de Quakergeschiedenis waren de
Vrienden eensgezind in hun Bijbelopvatting. Men accepteerde algemeen de
goddelijke inspiratie van de Schriften, zo blijkt uit de talrijke
publicaties die van de hand van Vrienden in die periode het licht zagen.
Daarin verschilden ze niet van hun medechristenen. Quakers
onderscheidden zich echter van de grote kerkelijke gemeenschappen in de
manier waarop zíj met de Bijbel omgingen. Essentieel was voor hen de
persoonlijke ervaring van het “Inwaartse Licht” dat het “uitwendig”
geschreven woord (de dode letter) tot een verinnerlijkt woord kan maken.
In zekere zin lijkt Barclay’s Apolog [1]
daarop een uitzondering te zijn. In zijn Apology ‘The True Christian
Divinity, as the same is held forth and preached by the people in scorn,
called Quakers [2]
maakt Barclay ook gebruik van een traditioneel Bijbelse exegese om te
overtuigen. In zijn tekst wijst hij er ook op dat de Schriften in Quaker
ogen een secondaire autoriteit zijn omdat zij slechts een ‘beschrijving
van de bron zijn en niet de bron zelf ’’.17 De Bijbelse boeken
ontsluiten hun waarheid als we ze lezen vanuit het directe (inwaartse)
getuigenis van Gods geest. Het bijzondere van de Bijbel houdt voor
Quakers niet in dat het profetische getuigenis met de Bijbelse boeken
afgesloten is.
In de loop van de negentiende en twintigste eeuw kreeg men ook in
Quakerkringen oog voor het verschil in karakter van de boeken die samen
de Bijbel vormen: historische verhalen, profetische geschriften, morele
aansporingen, poëtische lofprijzingen, preken, brieven, apocalyptische
teksten, en tenslotte ook diep menselijke verhalen over liefde,
barmhartigheid, angst, eenzaamheid, jaloezie, agressie en schuld. De
historische samenhang waarin de Bijbelse geschriften ontstonden,
plaatsten de verhalen in een niet uitsluitend religieus daglicht.
Ettelijke
keren in de Quaker geschiedenis is de positie van de Bijbel naast die
van het Inwaartse Licht reden tot meningsverschil geweest. Ook nu nog is
de positie van de Bijbel niet bij alle Quakers dezelfde. Evangelisch
georiënteerde Quakers, bijvoorbeeld, houden vast aan de eenheid van de
Bijbelse boeken en de onverbrekelijke samenhang van het zo genoemde Oude
en Nieuwe Testament. Van zorg vervuld waarschuwen zij dat het primaat
van het innerlijk Licht en de directe openbaring van de Geest kan leiden
tot een bijna grenzeloze pluriformiteit en een geloofsleven waarin voor
de Bijbel nauwelijks nog plaats is.
Voor sommige Quakers in de Nederlandse Jaarvergadering zal de
betekenis die zij aan de Bijbel toekennen mede bepaald zijn door hun
oorspronkelijke kerkelijke achtergrond. Voor anderen kan de Bijbel
buiten hun gezichtsveld gelegen hebben, wat de kennismaking met dit
ingewikkelde en voor hen misschien ontoegankelijke geschrift kan
bemoeilijken.
Wat de Quaker traditie, ook in de Nederlandse Jaarvergadering,
kenmerkt is het besef dat de Bijbel niet voor ons ligt als een gesloten
filosofisch systeem dat door één persoon is geconstrueerd. Evenmin is er
sprake van een theologisch verantwoord bolwerk waarbinnen we ons zouden
moeten terugtrekken. De Bijbel kan voor ons een open boek zijn.
Indachtig het Inwaartse Licht zegt Barclay daarover: ‘Het is geen dode
letter en ook geen uiterlijke wet die van buiten wordt opgelegd, maar
een innerlijke geestelijke wet, die in het hart is gegrift, de wet van
de Levensgeest, het woord dat na aan het hart en in de mond ligt.’[3]
Toen George Fox het “Inwaartse Licht” ontdekte, zich van de
realiteit bewust werd, kon hij alles loslaten om het vernieuwd terug te
ontvangen; alles weggeven en rijker worden; alles waardelozer achten,
zelfs z’n Bijbel en daarna alles hoger – want ontdaan van wettelijke
opgedrongen waarden – waarderen.
Rien Buter, 1938
In onze Stille Samenkomst… geleidelijk
terugkerend vanuit onze eigen gedachten en beslommeringen ervaren wij
dan dat het een bijeenkomst is in Zijn naam, waar Hij temidden van ons
is, zoals Hij heeft beloofd. Een verwijzing naar een aantal voor de
eerste Vrienden wezenlijke Bijbelpassages. Hedendaagse Vrienden doen dat
– ik zou haast zeggen – schoorvoetend. Bovendien brengen zij in dit
verband vaak in herinnering dat George Fox zijn gehoor voorhield: ‘Jij
zegt: Christus zegt dit en de apostelen zeggen dat… maar wat zeg
jijzelf?’ Alsof dit zo mag en kan uitgelegd worden dat Fox bedoelde dat
wat ik hier-en-nu zelf zeg belangrijker zou zijn dan het getuigenis van
Jezus en de apostelen. Integendeel, Fox roept ons daarmee juist op tot
een anders én opnieuw verstaan en ervaren van dat getuigenis, zodat het
door mag klinken in ons leven, wanneer wij dat voorbeeld volgen door te
proberen te leven gevoed vanuit diezelfde levende bron.
Kees Nieuwerth, 1986
Het Quakerisme heeft de controverse tussen wetenschap en godsdienst op de onwezenlijke voorpostgevechten nooit behoeven te maken, want het heeft zich
van zijn ontstaan af niet in de letter van de Bijbel of in kerkelijke
machtspolitiek verschanst. Het is meteen gaan staan op het standpunt van
de directe ervaring van God, heeft van daaruit de
Bijbel gelezen en er de wezenlijke punten uitgehaald, wetende dat wie de
Bijbel leest zonder de leiding van de Heilige Geest, er zowel de
rechtmatigheid van de inquisitie tegen Galilei als de rechtmatigheid der
slavernij en rassendiscriminatie, de verdedigbaarheid van de oorlog en
de onderdrukking van de vrouw uit distilleren kan.
Het is niet de
schuld van de Bijbel, maar van de mensen, die, om met George Fox te
spreken, “de profeten lezen, zonder de Geest der profeten te hebben”.
Geraldina L. van Dalfsen, geciteerd in De Vriendenkring, 1995.
Overal wordt oorlog gevoerd: je kunt niet naar de radio luisteren
of je hoort onraad. Op de televisie word je er zelfs ooggetuige van
gemaakt: plundering, moord en roof. En waarvoor? Alleen maar om de
macht, om te heersen.
Slachtoffers worden niet
geholpen maar verjaagd naar vreemde streken met een vreemde taal. Mensen
die niet verstaan worden, worden niet geholpen. Zij krijgen nog meer
ellende.
Of God is almachtig, maar wreed en hardvochtig of niet almachtig, maar rechtvaardig, medelijdend en liefdevol.
Als
ik dan kiezen moet, kies ik voor de laatste van deze twee. De mensheid
zal dan zelf moeten zorgen voor recht en vrede, door middel van tact en
overleg. God geve hun de kracht om hiervoor te werken, te verdragen en
te helpen door liefde en geduld. Want dat kan God wel: ons de kracht van
de liefde geven, die nooit aflaat. Het is een geweldig werk om dit vol
te houden; daar kunnen we best een beetje hulp bij gebruiken. God zij
met ons!
Mien Riedel, 2000
Terug naar inhoudsopgave
<== Vorige: 3.5 Wat Quakers verstaan onder een roeping (‘concern’)
Volgende: 3.7 Quakers en Jezus ==>
door webQuakers | mrt 27, 2022 | Geloven en werken
Ons Genootschap is meer dan een willekeurige groep mensen die
regelmatig bij elkaar komt. We komen samen omdat we geloven dat, wanneer
we in de Stille Samenkomst in de Geest verenigd zijn, we in staat zijn
tot meer helderheid van visie dan mogelijk is voor ons als individuen.
Gedurende
de geschiedenis van het Religieus Genootschap der Vrienden hebben we
ervaren dat het voor ieder van ons mogelijk is op wat voor tijdstip in
het leven dan ook, een sterke, innerlijke roeping te voelen om een
bepaalde taak of dienst uit te voeren. Deze roeping wordt gekenmerkt
door een gevoel door God geroepen te zijn en dat het geboden is om op
grond daarvan te handelen.
Al heel vroeg in het leven van ons
Genootschap werd duidelijk dat een minimale vorm van structuur en gezag
nodig zijn om de authenticiteit van een roeping te testen. Uit de
wereldgeschiedenis kennen we maar al te goed het gevaar dat er in naam
van God wordt gehandeld zonder dat die roeping wordt getoetst.
Vrienden
die zich geroepen voelen om iets onder de morele of financiële
verantwoorde- lijkheid van ons Genootschap te doen, wordt gevraagd dit
ter beoordeling voor te leggen aan hun lokale groep. Dit is een
uitdrukking van wederzijdse verplichtingen: die van de Vriend om de
roeping te toetsen aan de plaatselijke groep en die van de groep om
samen Gods leiding te zoeken en tot een besluit te komen. Een echte
roeping is een gave Gods. De Vriend die geroepen is weet door een
innerlijke ervaring dat er iets is dat de Geest van hem of haar
verlangt, hoe vreemd en hoe onzeker dat vanuit onze menselijke
waarneming eerst mag lijken. Wanneer de roeping aan de plaatselijke
groep wordt voorgelegd is er gelegenheid tot het stellen van vragen en
voor verdere verheldering. Terwijl de roeping door de groep overwogen
wordt, is het de gewoonte dat de Vriend die zich geroepen voelt zich
terugtrekt uit de beraadslaging.
Als de roeping erkend wordt door de
groep, krijgt de Vriend die zich geroepen voelt een bevestiging in de
vorm van een ‘Minuut’, waarmee de roeping voorgelegd kan worden aan
andere Quaker organisaties waar dat nodig is. Acties, getuigenissen of
projecten mogen immers alleen uitgevoerd worden in naam van de Quakers
met toestemming van de plaat- selijke groep of Jaarvergadering waarvan
de Vriend lid is.
Want mijn waarde Vrienden, wij zijn niet geroepen om onszelf te
dienen en onze eigen zin en wil te volgen, maar om de Heer te dienen,
zijn wil onderworpen te zijn en hem in zijn Licht na te volgen. Elizabeth Hendriks, 1683.
In: De Oude Waarheyd Ontdekt, Rotterdam, 1684, blz. 535
Toen besefte ik opnieuw de betekenis van de
drie woorden ‘Uw wil geschiede’, die me laatst op een meeting als een
voor mij nieuwe goddelijke waarheid werd geopenbaard; niet passief
gedacht, maar actief; niet het fatalistische “ja, ik moet het leven
aanvaarden zoals het is, ik kan er tóch niets aan doen’, maar bereid
zijn om alles te doen wat God van je vraagt, in ruil voor alles, wat Hij
je schenkt.
Laura van der Hoek, 1936
Ook wie bereid is het Licht in alle opzichten te volgen, kan
tastend zijn weg moeten gaan. Niet omdat het Licht zelf onzeker is, maar
omdat diegene nog niet voldoende geoefend is in het ontvangen van het
Licht.
Dina van Dalfsen, 1936.
Het laboratorium waarin de Quaker experimenteert is
het leven van alledag. In driehonderd jaar hebben Vrienden hun geloof
in het innerlijk Licht getest en bewezen gezien.
Quaker zijn betekent
niet alleen mystiek opgaan in God, maar betekent in het dagelijks leven
verantwoordelijkheid voelen voor alle eisen die de Bergrede ons stelt.
Manfred Pollatz, 1936, overgenomen uit Der Quaeker, mei 1975.
Het Quakerisme is een vorm, een uiting van Christelijk
geloofsleven, die het verstaan van gees- telijke opdrachten haast
onbelemmerd mogelijk maakt. Ik zeg ‘haast’ omdat wij toch altijd tot op
zekere hoogte onszelf in de weg staan, er zelden in slagen ons geheel
over te geven.
Als dat eens het geval was dan zouden wij werkelijk de bergen der onoverkomelijkheden kunnen verzetten.
Wij schijnen een enkele keer daarin te kunnen slagen en dan beseffen wij hoezeer overgave en gehoorzaamheid, stil zijn en luisterend vermogen onmisbaar zijn om God in ons te laten werken.
Jim Lieftinck, 1938.
Het komt voor dat mensen zich verbeelden iets te horen wat
achteraf niet de stem van God blijkt geweest te zijn. Het gevaar van dit
subjectivisme is het grootst bij de enkeling. Daarom hebben wij
Vrienden dan ook de mooie controle van het groepsleven. Daardoor blijft er geen plaats voor individuele eigenwil.
Karl Heinz Pollatz, 1939.
In onze wijdingssamenkomst leren we begrijpen dat een leven dat
waarlijk onder Gods leiding staat een leven moet zijn, eenvoudig en
geordend. Geordend van binnenuit.
Het leven van een Quaker groep komt
voort uit het gemeenschappelijke ervaren van Gods aanwezigheid in de
wijdingssamenkomst. Wij geloven dat die ervaringen van dezelfde aard
zijn als die welke in de Bijbel beschreven zijn. Dat betekent ook dat
net als toen ook aan ons een opdracht gegeven wordt die we moeten
uitvoeren in de wereld.
In de loop van de geschiedenis zijn er enkele
sprekende voorbeelden geweest van Quakers die door hun roeping te volgen
bijgedragen hebben tot veranderingen in het gehele maatschappe- lijke
leven. Een daarvan is de strijd tegen de slavernij, die weer nauw
verband hield met het vredesgetuigenis.
Alles tezamen genomen geloof ik dat wij vooral nuchter moeten blijven en beseffen dat het werk dat ons te doen staat niet noodzakelijkerwijs spectaculair hoeft te zijn. Het hoeft even-
min altijd juist in of samen met onze (kleine) Quaker groep gedaan te
worden om een teken te zijn van het leven van die groep.
Mien Schreuder, 1960.
Als we naar elkaar luisteren en in stilte kunnen horen waar de woorden vandaan komen,
weten we dat we hoe zeer onze wegen uiteen lopen, samen voort
kunnen gaan in een enkele richting terwijl we in onze woorden en in ons
leven de liefde van Christus verkondigen die uit gaat naar en aan het
werk is in het hart van ieder levend mens.
Piet Engelsman, geciteerd door Marianne Boelsma en Pieter Ketner, 1992
Ik realiseer me, al mijmerend in de trein naar huis, hoe traditie
en organisatie altijd een geweldig gevaar voor ons ‘geloven en handelen
uit ervaring’ vormen. Ook in ons Genootschap misbruiken we soms onze
traditie en organisatorische beperktheid om elkaars bevlogenheid de kop
in te drukken. Zijn we misschien bang om door bevlogenheid van anderen
geconfronteerd te worden met onze eigen geestelijke
zelfgenoegzaamheid?…..
Ik blijf hopen dat we samen als Vrienden in
een geloofsgemeenschap meer kunnen betekenen voor die wereld dan we elk
voor onszelf kunnen.
Hans Weening, 1993.
Terug naar inhoudsopgave
<== Vorige:3.4 – Getuigenissen
Volgende: 3.6 Quakers en hun visie op de Bijbel ==>